Naar aanleiding van de verkoop van een appartement verlenen de verkopers in de notariële akte kwijting voor de volledige koopprijs. Voorafgaandelijk aan het verlijden van de akte werd door de notaris aan de koper een ontwerp van akte en afrekening overgemaakt.
Volgens deze afrekening was de koper in totaal een bedrag van 3.022.778 BEF verschuldigd. Bij het verlijden van de akte werd voor dit bedrag een bankcheque uitgeschreven aan order van de notaris.
Ingevolge een materiële vergissing heeft de notaris de btw ten bedrage van 13.852,56 EUR niet geïnd van de koper maar heeft hij dit bedrag wel doorgestort aan de verkopers. Na het verlijden van de akte richt de notaris een schrijven aan de koper waarbij hij aan deze laatste laat weten dat, ingevolge een telfout van een van zijn medewerkers, hij de btw niet van de koper ontvangen heeft, terwijl hij deze btw wel uitbetaalde aan de verkoper. De notaris verzocht de koper bijgevolg in de betaling van de btw. De koper wenste op dit verzoek tot bijbetaling van de btw niet vrijwillig in te gaan. De notaris diende dan ook noodgedwongen over te gaan tot dagvaarding van de koper in betaling van de door hem aan de verkoper doorgestorte btw, vermeerderd met moratoire interest vanaf de ingebrekestelling, de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding.
De vordering van de notaris werd in eerste aanleg ontvankelijk en gegrond verklaard. De koper tekende tegen dit vonnis beroep aan bij het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Hof volgde de stelling van de notaris niet, waar deze laatste stelde dat de verleende kwijting enkel betrekking zou hebben op de uitgeschreven cheque. Volgens het Hof heeft de kwijting echter betrekking op alle verbintenissen vanwege de koper t.o.v. de verkoper. De kwijting houdt dan ook de vaststelling in dat de koper door zijn betaling van de schuld is bevrijd.
In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat enkel de kopers kwijting hadden verleend doch niet de notaris. De notaris zou, aldus volgens de eerste rechter, nog steeds het recht hebben om van de koper de betaling van de totale koopsom te vorderen, die hij in opdracht van de verkopers moest innen maar die hij per vergissing niet volledig van de koper had ontvangen.
Het Hof van Beroep deelt deze stelling niet en stelt dat de notaris wel degelijk in opdracht handelde van de verkoper om de betaling van de totale som van de koper te innen. De kwijting, die in de notariële akte voor de totale som werd verleend, kan dan ook aan de notaris worden tegengeworpen. De koper stelt bovendien terecht dat hij geen betalingsverplichtingen heeft t.a.v. de notaris doch enkel t.a.v. de verkopers.
Tussen de notaris en de koper bestond er geen contractuele relatie. De notaris meende dan ook zijn vordering te kunnen steunen op de vermogensverschuiving zonder oorzaak. De koper ging immers niet over tot betaling van de verschuldigde btw ingevolge een materiële vergissing begaan op het kantoor van de notaris. De notaris stelde dat er hier sprake was van een verarming van zijn vermogen en een overeenstemmende verrijking van het vermogen van de koper. Tussen de verarming en de verrijking was, aldus de notaris, een bewezen verband en ontbrak enige juridische grondslag voor deze vermogensverschuiving.
Het Hof stelde dat de juridische oorzaak van de vermogensverschuiving haar oorzaak kan vinden in een contractuele, een wettelijke of natuurlijke verbintenis of in de eigen wil van de verarmde.
Deze juridische oorzaak kan gelegen zijn in een overeenkomst, ook al is deze niet gesloten tussen de verrijkte en de verarmde, maar tussen de verrijkte of de verarmde en een derde.
In casu meende het Hof van Beroep dat de vermogensverschuiving gelegen was in de verkoopovereenkomst en de kwijting die bij de notariële akte werd gegeven. De notaris kon zijn vordering zodoende niet steunen op de vermogensverschuiving zonder oorzaak om betaling te bekomen van de koper.
Het Hof van Beroep heeft de vordering van de notaris bijgevolg ongegrond verklaard.
Didier DHAENENS
Advocaat-vennoot bij DHAENENS & VERMEULEN ADVOCATEN, Antwerpen
Vastgoed info 2011, afl. 11, 3-4